e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijmen knoeien: knūjǝn (Baarlo) Afscheiding geven uit de schede v√≥√≥r het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37] I-11
slim slim: slum (Baarlo) schrander [SGV (1914)] III-1-4
slip slip: hemsjlup (Baarlo) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slipjas frak: frak (Baarlo, ... ), slipjas: sjlupjas (Baarlo, ... ) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: šlubǝrǝ (Baarlo) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
slobkous slobberhoos: sloeberdoes (Baarlo), slobkous: sjloepkouse (Baarlo) slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
slokdarm krop: krop (Baarlo), slokdarm: sjlòkderm (Baarlo) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: slons (Baarlo) slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: slǭt (Baarlo) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier sluier: sjluier (Baarlo) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3