e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeef van paardenhaar paardsharen zeef: pę̄rshǭrǝ zīf (Baarlo) Een ronde zeef vervaardigd van paardenhaar. [N 57, 20c] II-2
zeemlap zeem: zīēm (Baarlo), zīəm (Baarlo) zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeep zeep: ze duit de aafwas nog altied met greun zeip (Baarlo) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeepsop loog: (dit woord wordt nauwelijks nog gebruikt).  lauf (Baarlo), sop: sop (Baarlo), zeeploog: zeiplouf (Baarlo), zeepsop: zeepsop (Baarlo), zeipsop (Baarlo) Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] III-2-1
zeer grote aardappelen bonken: bø̄ŋk (Baarlo), bǫŋkǝ (Baarlo) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen krallen: kralǝ (Baarlo), kriel: kril (Baarlo), krielpatatten: krilpǝtatǝ (Baarlo), smoortjes: smyrkǝs (Baarlo) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer het wordt weer licht: vandaag wuurd ut weer leeg (Baarlo), hits: hèts (Baarlo) hitte [SGV (1914)] || licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
zegen aan het eind van de mis laatste zegen: letste zaegen (Baarlo), zegen: zaege (Baarlo), zegen (Baarlo) De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)] III-3-3
zegen met het allerheiligste zegen: zaegen (Baarlo), zegen (Baarlo), zegen met het allerheiligste: zegen met et allerheiligste (Baarlo) De zegen met het Allerheiligste. [N 96B (1989)] III-3-3
zeggen zeggen: zeggen (Baarlo), zĕkke (Baarlo) zeggen [SGV (1914)] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)] III-3-1