32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalgenstaart:
žwalgǝštɛrt (L295p Baarlo)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
18537 |
zwart pak |
zwart pak:
zjwart pak (L295p Baarlo)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwartbonte:
zwartbǫŋktǝ (L295p Baarlo),
zwarte koe:
žwartǝ [koe] (L295p Baarlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemeren:
zjwarte miemer (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt u: de zwart aalbes (zwart bes, morsbes, brandewijnbes, aalbes) (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
meel:
meele (L295p Baarlo)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte hoos:
zjwarte haoze (L295p Baarlo)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L295p Baarlo)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraan:
kraon (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo),
kroan (L295p Baarlo)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
duivelskralen:
dȳvǝlskralǝ (L295p Baarlo)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
19541 |
zwavelstok |
zwegeltje:
zjwaegelke (L295p Baarlo),
zwègelkes (L295p Baarlo)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|