e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwaluwstaartverbinding zwalgenstaart: žwalgǝštɛrt (Baarlo) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zwart pak zwart pak: zjwart pak (Baarlo) pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3
zwartbonte koe zwartbonte: zwartbǫŋktǝ (Baarlo), zwarte koe: žwartǝ [koe] (Baarlo) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwarte bes zwarte miemeren: zjwarte miemer (Baarlo) Hoe noemt u: de zwart aalbes (zwart bes, morsbes, brandewijnbes, aalbes) (soorten?) [N 72 (1975)] I-7
zwarte bladluis meel: meele (Baarlo) bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte gebreide dameskous zwarte hoos: zjwarte haoze (Baarlo) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Baarlo) [N 3A, 130a] I-11
zwarte kraai, kraai kraan: kraon (Baarlo, ... ), kroan (Baarlo) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] III-4-1
zwarte nachtschade duivelskralen: dȳvǝlskralǝ (Baarlo) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwavelstok zwegeltje: zjwaegelke (Baarlo), zwègelkes (Baarlo) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1