29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (L295p Baarlo),
roompot:
rǫwmpǫt (L295p Baarlo)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
aerdewerk (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
êrdmenke (L295p Baarlo)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
rups:
roeps (L295p Baarlo)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17653 |
aars |
gat:
gaat (L295p Baarlo)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
reet (L295p Baarlo)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aartsbisschup (L295p Baarlo),
aartsbössjop (L295p Baarlo)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aardsingel (L295p Baarlo),
aartsingel (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
talmen:
talmen (L295p Baarlo)
|
aarzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten oas (L295p Baarlo)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|