e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afraffelen aframmelen: aaframmele (Baarlo, ... ), afratelen: aafratelen (Baarlo) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afschuimen afschuimen: (volt. dlw.)  āfgǝšymt (Baarlo), schuimen: (volt. dlw.)  gǝšymt (Baarlo) Het schuim wegscheppen. [N 57, 27c] II-2
afsteker afsteker: āfstękǝr (Baarlo) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4
aftrekken (met de hand) trekken: trɛkǝ (Baarlo) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftrekken, uitwinnen uitwellen: utwęlǝ (Baarlo) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftroggelen aftroggelen: aaftroggele (Baarlo) troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1
aftuigen aftuigen: āftȳgǝ (Baarlo) Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10
afval persel: pǫrsǝl (Baarlo), pulp: pølǝp (Baarlo) Het afval van de uitgeperste vruchten dat in de perskuip achterblijft. [N 57, 17] II-2
afvallen van bladeren ruizelen: ruuzele (Baarlo) afvallen van bladeren [DC 48 (1973)] III-4-3
afwas (de) schotelen: də šotələ (Baarlo) het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1