21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
det hêt gein wêrde (L327p Beegden),
det hêt gein wêrdje (L327p Beegden)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (L327p Beegden),
erges tëge boetse (L327p Beegden)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stevige benen:
sjtevige bein (L327p Beegden)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
boekke (L327p Beegden)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
falie (L327p Beegden)
|
falie [SGV (1914)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
almoos (L327p Beegden)
|
aalmoes [SGV (1914)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
oam (L327p Beegden)
|
aam (maat) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
ānbēltj (L327p Beegden),
aanvilt:
ānvęltj (L327p Beegden)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18212 |
aan flarden |
aan vetsen:
zên kleier wôûre aan verdze (L327p Beegden)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
keuren:
kö:re (L327p Beegden)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|