33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
staldeur:
[stal]dø̄r (L327p Beegden)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
18225 |
binnenstebuiten |
krangs:
krangs (L327p Beegden)
|
krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
26057 |
binnentrap |
trap:
trap (L327p Beegden)
|
De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17]
II-3
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaad (L327p Beegden)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L327p Beegden),
blader:
blāi̯ǝr (L327p Beegden)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24514 |
bladrozet van de paardebloem |
ganstong:
goarsjtom (L327p Beegden),
De plant. De bloem heet gaostom-blome
gaostom (L327p Beegden)
|
paardebloem [SGV (1914)] || paardebloem, bladrozet van [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
kaffen:
kaffe (L327p Beegden)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
boesbêr (L327p Beegden),
-
boesbeare (L327p Beegden, ...
L327p Beegden),
bosber:
boesbĕren (L327p Beegden),
marmer:
marmere (L327p Beegden)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reigel (L327p Beegden),
reiger (L327p Beegden),
zôô [lank (zôô sjmaal) es eine reigel
reigel (L327p Beegden)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
mug:
möG (L327p Beegden)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|