e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jong varken bag: bak (Beegden), baggen (mv.): baqǝ (Beegden), bagje: bɛkskǝ (Beegden) Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.] I-12
jonge gans ganzenkuiken: gǭzǝkȳkǝ (Beegden) De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.] I-12
jonge geit geitje: gęi̯tjǝ (Beegden) [N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.] I-12
jonge kip pul: pøl (Beegden) Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.] I-12
jongen jong: jong (Beegden), joŏng (Beegden), jông (Beegden) jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)] III-2-2
jongen met wie een meisje verkering heeft aanstaande: aanstjoangje (Beegden), jong: joŏng (Beegden), jông (Beegden), vrijer: vriejer (Beegden) Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2
jongen met wie men verloofd is aanstaande: aanstoandje (Beegden), aaonstaondje (Beegden), jong: joŏng (Beegden), vrijer: vriejer (Beegden) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] III-2-2
jongste kind benjamin: benjamin (Beegden), krekje: cf. Dl. III, afl. 1 p. 24 s.v. "krekje"(krekske) in lemma "jongste vogeltje uit het nest  krekske (Beegden) Andere benaming van: wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)] || Wordt deze naam ook gebruikt voor het jongste kind (dat soms ook het zwakste is) van een groot gezin? [DC 25 (1954)] III-2-2
jood jood: Opm. bijv. doe [b›s(t)] eine joet; eine joedesjtreek.  joet (Beegden, ... ) jood [SGV (1914)] III-3-1, III-3-3
judas judas: Opm. iemand op allerlei  Judas (Beegden) Judas [SGV (1914)] III-3-3