e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrede pas: pas (Beek), stap: sjtap (Beek), trede: trae (Beek) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] III-1-2
schreeuwen schreeuwen: sjraeve (Beek) luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] III-3-1
schrikken schrikken: schrikke (Beek) door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
schrobben schrobben: sjrobben (Beek) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrokken bunkeren: bunkere (Beek), schransen: sjránse (Beek), zich get derin houwen: zich get d⁄rin hauwe (Beek), zonder bezij eten: zonder besej eate (Beek) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schuchter beschaamd: besjaemp (Beek), verlegen: verlaege (Beek) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4
schuifje van de biechtstoel schuifje: sjuufke (Beek) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schurft schurft: sjurf (Beek) huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] III-1-2
schutter schutter: sjətər (Beek) schutter [RND] III-3-2
schuur schuur: šȳr (Beek) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6