20159 |
jongen |
jong:
joŋ (Q019p Beek)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
liefste:
lēfstə (Q019p Beek),
vrijer:
vriejer (Q019p Beek),
vrīi̯ər (Q019p Beek)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] || Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aansjtaonde (Q019p Beek),
vrijer:
vriejer (Q019p Beek)
|
verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18737 |
jongenshemd? |
jongenslijfje:
jonges liefke (Q019p Beek)
|
Onderhemd voor jongens. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van jongens? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18735 |
jongensonderbroek? |
jongensonderbroekje:
jonges brookske (Q019p Beek)
|
Onderbroek voor jongens. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18733 |
jongensondergoed? |
jongensondergoed:
jonges ongergood (Q019p Beek)
|
Ondergoed voor jongens. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21336 |
juffrouw |
jonkvrouw:
jongfrouw (Q019p Beek),
juffrouw:
juffrouw (Q019p Beek)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jumper:
jumper (Q019p Beek)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
jupon (fr.):
jépon (Q019p Beek)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18232 |
juweel |
steen:
sjtein (Q019p Beek)
|
een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 86 (1981)]
III-1-3
|