| 18672 |
vrouwenkleren |
vrouwenkleren:
vrouwekleijer (Q019p Beek),
vrouwluikleren:
fraulu kleier (Q019p Beek)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 18576 |
vrouwenondergoed |
vrouwluisondergoed:
vroulus ongergood (Q019p Beek)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
humme (Q019p Beek),
hemdje:
hömmeke (Q019p Beek),
lijfje:
liefke (Q019p Beek)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 20184 |
vruchtvlies |
blaas:
bloas (Q019p Beek)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
| 24966 |
vuil waterx |
nut water:
nut water (Q019p Beek),
vies water:
vies water (Q019p Beek)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 25508 |
vuurvaste tegels |
tegels:
tē̜gǝls (Q019p Beek)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|
| 18860 |
waarderen |
tellen:
tèlle (Q019p Beek)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21457 |
waarschuwen |
attenderen:
attenderen (Q019p Beek)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
wake (Q019p Beek)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 34562 |
wagen |
vierwieler:
vērwilǝr (L359p Beek
[(wagen met luchtbanden)]
),
wagel:
wāgǝl (Q019p Beek),
wagen:
wā.gǝ (L359p Beek)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|