| 18187 |
hoofddoek |
neusdoek:
nuisdook (L300p Beesel)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 20767 |
hoofdkaas |
hoofdvlees:
huidvleis (L300p Beesel),
huitvleis (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsə (L300p Beesel)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L300p Beesel)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
| 33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
hø̜i̯tsǝl (L300p Beesel)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
| 22077 |
hoog vliegen |
hoog gaan:
gaon hoeəch (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 23210 |
hoogdag |
hoge dag:
HOEGEDAAG (L300p Beesel)
|
Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 34563 |
hoogkar |
oogstkar:
ǭskęr (L300p Beesel)
|
In dit lemma wordt het lemma hooikar in WLD I.3 herhaald en aangevuld. Daar zijn ook de verschillende types behandeld met foto''s en is er een kaart met de verspreiding van de meest courante woordtypes. Behalve voor de hooioogst werd deze kar echter ook voor de graanoogst gebruikt. Aanvullende semantische informatie geeft de zegsman uit Q 15: "Met een lange kar werd bedoeld een kar waaraan de zg. voorboom en de zg. brak uit één stuk bestonden. Bij het inkorten van omgehakte boomstammen werd reeds rekening gehouden met het eventueel maken van een lange kar. Die lengte moest minimaal 5,20 m zijn. De breedte der burries van lange karren verschilde niet veel. De maat tussen de voorbomen was ± 90 cm. Hier kon men niet veel van afwijken in verband met de breedte van het paard. Soms werd om iets bredere laadruimte te verkrijgen tegen de zijkanten van het achterste gedeelte der burries aan de buitenzijde een houten balk geschroefd. De bak van de lange kar was afneembaar en in plaats daarvan werd voor het binnenhalen van de oogst het z.g. oogstgetuig geplaatst. Zodoende werd de laadruimte vergroot." [N 17, 15; N G, 51, 54a; A 42, 6a-b]
I-13
|
| 23277 |
hoogmis |
hoogmis:
də hu.əmös (L300p Beesel),
hoeemes (L300p Beesel)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
| 23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hòigtied (L300p Beesel)
|
hoogtijd [SGV (1914)]
III-3-3
|