17913 |
opbergen |
opbergen:
opberge (L300p Beesel),
wegleggen:
opbergen als zodanig komt volgens de informant niet voor.
wegleggen (L300p Beesel),
wegzetten:
opbergen als zodanig komt volgens de informant niet voor.
wegzetten (L300p Beesel)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|
21880 |
opbrengst |
opbrengst:
obbrings (L300p Beesel)
|
dat wat iets bij verkoping oplevert, de opbrengst [schoor, winst] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17897 |
opeenschuiven |
opeenschuiven:
opeinsjūūvə (L300p Beesel)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21548 |
openbare verkoop |
verkoop:
vərkoup (L300p Beesel)
|
een openbare verkoping aan de meest biedende; verkoping bij opbod bijv. van huizen, landerijen, groenten en fruit, vis, etc. [roep, veiling] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheije (L300p Beesel),
oetsjeijə (L300p Beesel)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22016 |
opleren |
africhten:
aafrichtə (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18811 |
opletten |
opletten:
oplettə (L300p Beesel)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
waakzaam:
wāākzāām (L300p Beesel)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gaelt opma.kə (L300p Beesel)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
huist:
hust (L300p Beesel)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|