e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vis, algemeen vis: vèsch (Beesel, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
vishengel visgarde: veͅsgɛrt (Beesel), visviem: vèsviem (Beesel) hengel [SGV (1914)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
viskorf viskast: vèskas (Beesel, ... ) beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2
vissen vissen: vèssche (Beesel) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer snoer: sjnoor (Beesel) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vaŋs (Beesel) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlaai vlaai: flaai (Beesel) taart [SGV (1914)] III-2-3
vlaams vlaams: vlaoms (Beesel) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1
vlaamse gaai meerkol: vischje  mêrkoel (Beesel) meerkol [SGV (1914)] III-4-1
vlag vaan: vaan (Beesel, ... ) vlag [SGV (1914)] || vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)] III-3-1