20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
sjinkewors (L297p Belfeld)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
33644 |
bouwland |
land:
laŋk (L297p Belfeld),
veld:
fɛ̄.lt (L297p Belfeld),
vɛlt (L297p Belfeld)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
17639 |
bovendeel van de rug |
pokkel:
(beej vader op de poekel zitten) (L297p Belfeld),
poekel (L297p Belfeld),
rug:
beej vader op de ruk zitten (L297p Belfeld)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēx (L297p Belfeld)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenste verdieping:
bōvərstə vərdēpeŋ (L297p Belfeld)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwors (L297p Belfeld)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L297p Belfeld),
braav (L297p Belfeld),
goed:
hé gedreug zich good (L297p Belfeld),
hé geveult zich good (L297p Belfeld),
hé veurt zich good op (L297p Belfeld),
lief:
leef (L297p Belfeld)
|
braaf [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braakland:
brǭklaŋk (L297p Belfeld)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (L297p Belfeld)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brōmələ (L297p Belfeld),
bròmel (L297p Belfeld),
oud
broamel (L297p Belfeld)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|