e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Berbroek

Overzicht

Gevonden: 1120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtlijm houtlijm: hotlēm (Berbroek) In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12
houtrong hond: ho.nt (Berbroek) Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13
huid vel: vel (Berbroek), (mv)  vɛlǝ (Berbroek) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] I-11, III-1-1
huilen (van droefheid) schreeuwen: heje schriefde van droefheid (Berbroek) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huurpenning werdel: WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.  wjodel (Berbroek) Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)] III-3-1
ijsnagels ijsnagels: ē̜ǝsnā.gǝls (Berbroek) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gáfǝl (Berbroek) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
in de schil gekookte aardappelen patatten bet de schil der rond: petétte bé de schél ter rond (Berbroek) In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)] III-2-3
in elkaar grijpen pakken: pakǝ (Berbroek) Het in elkaar grijpen van kammen en staven. Het aswiel van de standerdmolen loopt rechtstreeks in één of meer rondsels of bonkelaars boven het staakijzer; dat van de Hollandse molen loopt in een rondsel of in een bonkelaar die op zijn beurt weer meerdere rondsels boven staakijzers kan aandrijven. Bij de watermolen grijpen de kammen van het aswiel in het algemeen in de staven van een rondsel onder het staakijzer of, bij een molen met meer steenkoppels, in een rondsel dat een groot horizontaal wiel, het kroonrad, aandrijft. Het kroonrad kan op zijn beurt één tot vier rondsels in beweging brengen. [N O, 11a; Vds 94; Jan 113; Grof 104] II-3
inhalen voorsteken: vērstē.kǝ (Berbroek) Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b] I-10