18253 |
[falie] |
zwarte falie:
zwarte fallie (L192p Bergen)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25243 |
aanhoudend regenen |
aan het knoeien blijven:
’t blieft aan ’t knoeie (L192p Bergen),
aan het zouwen blijven:
’t blieft aan ’t zôwe (L192p Bergen)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33159 |
aardappel |
aardappel:
ęrpǝl (L192p Bergen),
ęrǝpǝl (L192p Bergen)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
eͅrdbēr (L192p Bergen)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterwerk:
achterwerk (L192p Bergen)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hǫu̯ǝ (L192p Bergen),
stampen:
stampǝ (L192p Bergen)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
bred:
brɛt (L192p Bergen),
bredje:
brɛtjǝ (L192p Bergen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
34247 |
afgeroomde melk |
fiets:
fits (L192p Bergen),
ondermelk:
ondermelk (L192p Bergen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
veemdraad:
veemdraad (L192p Bergen)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
spoelbak:
spuulbak (L192p Bergen)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|