e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knevels knevels: knēvǝls (Beringen) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knie knie: knai (Beringen), knē (Beringen), kneͅ (Beringen), knɛ (Beringen), knɛ. (Beringen) [ZND B1 (1940sq)]knie [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knieband voor een stier of kalf knieband: knē̜i̯bant (Beringen), (mv)  knē̜i̯bān (Beringen) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knieholte hees: heessen (Beringen), kniekuil: kneikuil (Beringen), vouw: t vaojen van m`n knei (Beringen) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
kniezen grommelen: grommelen (Beringen), knorren: knorə (Beringen), protten: proͅtten (Beringen) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)] III-1-4
knijpen pitsen: pitse (Beringen), pitsen (Beringen, ... ), pitsə (Beringen) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || knellen [ZND 01 (1922)] III-1-2
knikker scheut: nə sX"t (Beringen), scheut (Beringen, ... ), sx"t (Beringen), sxøt (Beringen), Sub meë: kabas (Hasselt) - moï (Diepenbeek) - scheut (Beringen) - scheuit (Bocholt) - mao (Alken) - klits (Spouwen) - huif (Rijkhoven) - sjiethuif (Vlijtingen) - sjietaive (Munsterbilzen) - kassendouw (Nieuwerkerken) - kassendui (Sint-Truiden) - marmel (Maaseik).  scheut (Beringen) Een knikker. [ZND B1 (1940sq)] || Kleiner Murmel. || Knikker. [ZND 01 (1922)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] III-3-2
knipogen een oogje pitsen: een oegske pitsen (Beringen), oogjes pitsen: ychskəs pitsə (Beringen), pinken: pinke (Beringen) knipogen [ZND 01 (1922)] || knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)] III-1-1
knoeien, morsen, bevuilen begaden: begaaie (Beringen), besmodderen: besmoddere (Beringen), besmodderen (Beringen), versmodderen: vosmoddərən (Beringen) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knoflook bol look: ne bol loek (Beringen), look: lu:k (Beringen) look [ZND 01 (1922)] I-7