e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
school school: sxo.l (Beringen) school [RND] III-3-1
schoolkinderen schooljongen: ṣxo.ljyŋ (Beringen) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoor schoor: sxōr (Beringen), strever: strēvǝr (Beringen) Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d] II-9
schootsvel schootsvel: schootsvel (Beringen), sXuwətsveͅl (Beringen), sloop: sloop (Beringen), slōp (Beringen) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop om vlikken of heiturf te steken turfschup: tørǝfsxøp (Beringen) Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.] II-4
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: afdak (Beringen), āfdāk (Beringen), karschop: kē̜ ̞rsxǫp (Beringen), schop: sxop (Beringen), sxǫp (Beringen) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schors schors: sxøǝs (Beringen), sxǫrs (Beringen) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schotel schotel: grote teljoor schotel  sxōtəl (Beringen), lang plat en in steen  schotel (Beringen), teil: tēͅi̯l (Beringen) schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje ondertas: oͅndərtas (Beringen), ondertasje: ondərteskə (Beringen), ondərtɛskə (Beringen), tas: tas (Beringen, ... ) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: sxōr (Beringen) een schouder [ZND B1 (1940sq)] III-1-1