21277 |
school |
school:
sxo.l (K358p Beringen)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schooljongen:
ṣxo.ljyŋ (K358p Beringen)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
27939 |
schoor |
schoor:
sxōr (K358p Beringen),
strever:
strēvǝr (K358p Beringen)
|
Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
18331 |
schootsvel |
schootsvel:
schootsvel (K358p Beringen),
sXuwətsveͅl (K358p Beringen),
sloop:
sloop (K358p Beringen),
slōp (K358p Beringen)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
turfschup:
tørǝfsxøp (K358p Beringen)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
afdak (K358p Beringen),
āfdāk (K358p Beringen),
karschop:
kē̜ ̞rsxǫp (K358p Beringen),
schop:
sxop (K358p Beringen),
sxǫp (K358p Beringen)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
31694 |
schors |
schors:
sxøǝs (K358p Beringen),
sxǫrs (K358p Beringen)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
19506 |
schotel |
schotel:
grote teljoor schotel
sxōtəl (K358p Beringen),
lang plat en in steen
schotel (K358p Beringen),
teil:
tēͅi̯l (K358p Beringen)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
ondertas:
oͅndərtas (K358p Beringen),
ondertasje:
ondərteskə (K358p Beringen),
ondərtɛskə (K358p Beringen),
tas:
tas (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
sxōr (K358p Beringen)
|
een schouder [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|