24387 |
vis, algemeen |
vis:
vis (K358p Beringen)
|
vis [Willems (1885)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
houtmade:
hōtmaiə (K358p Beringen),
hōtmāi (K358p Beringen),
vleesmade:
vlismaiə (K358p Beringen)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vischgèr (K358p Beringen),
visgɛ:r (K358p Beringen)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
visse (K358p Beringen)
|
Visschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
vetsǝ (K358p Beringen),
vlechten:
vlɛxtǝ (K358p Beringen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vlaoi (K358p Beringen),
met toelichting van de bereidingswijze
vlaj (K358p Beringen),
vláj (K358p Beringen),
Syst. Frings
vlāi̯ (K358p Beringen),
vlāi̯ə (K358p Beringen)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] || Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
Syst. Frings
deͅksəlvlāi̯ (K358p Beringen),
taart:
taart (K358p Beringen),
tart (K358p Beringen),
vlaai met een deksel:
Syst. Frings
vlāi̯ə [met een} dɛksəl (K358p Beringen),
vlaai met een scheel op:
vlaai met een scheel op (K358p Beringen)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
geruit:
Syst. Frings
gərø͂ͅt (K358p Beringen),
latjesvlaai:
Syst. Frings
leͅtəkəs˃vlāi̯ (K358p Beringen)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. Frings
spēͅi̯s (K358p Beringen),
spɛ̄əs (K358p Beringen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
hɛ kan vlams klappe (K358p Beringen),
Vlaamsch (K358p Beringen),
Vlams (K358p Beringen),
vlams (K358p Beringen),
Vlamsch (K358p Beringen)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|