| 34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vi̯ē̜rex (K358p Beringen)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
| 25416 |
slachtzaag |
zaag:
zāx (K358p Beringen)
|
Een zaag die de slachter gebruikt bij het verwijderen van de horens, hoeven en poten van het rund. Tevens verdeelt men met deze zaag het slachtbeest in twee gelijke delen: Zie afb. 8. [N 28, 43; N 28, 47; N 28, 90]
II-1
|
| 17871 |
slag |
mop:
Plat, meestal schertsend.
mop (K358p Beringen),
slag:
Gewoon.
slag (K358p Beringen),
veeg:
Gewoon.
veeg (K358p Beringen),
wats:
Plat, meestal schertsend.
watsj (K358p Beringen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
| 25387 |
slagader inkorten |
slagader uithalen:
slaxādǝ øthālǝ (K358p Beringen)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
| 33728 |
slagboom |
gaard:
gē̜r (K358p Beringen)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
| 34594 |
slaghout |
schuifstek:
sxø̜̄fstęk (K358p Beringen),
sluitstek:
slø̜̄tstęk (K358p Beringen)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
| 34593 |
slagschei |
schei:
sxē̜ (K358p Beringen),
slagschei:
slaxsxē̜ (K358p Beringen)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
| 24377 |
slakkenhuis |
karakol:
karakol (K358p Beringen)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 24378 |
slang |
slang:
slāng (K358p Beringen)
|
slang [Willems (1885)]
III-4-2
|
| 20647 |
slappe koffie |
klets:
Syst. Frings
kleͅts (K358p Beringen),
zwadder:
Syst. Frings
zwadər (K358p Beringen)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|