32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ø̜tkōmǝ (K358p Beringen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
we zullen ierst aftellen (K358p Beringen),
wə zullən irst aftɛllen (K358p Beringen),
tellen:
we zulle ist telle (K358p Beringen)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
col (fr.):
koͅl (K358p Beringen),
kòl (K358p Beringen)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
lijkbidden:
lijk beeën (K358p Beringen),
lijkbeen (K358p Beringen),
lɛikben (K358p Beringen)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitmaken:
iemand etmake (K358p Beringen),
iemand uitmaken (K358p Beringen),
uitschijten:
iemand uitscheite (K358p Beringen),
uitsjouwen:
iemant uitsjouwen (K358p Beringen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnǝx (K358p Beringen)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ø̜tspanǝ (K358p Beringen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
34108 |
uitsteeksels in de maag |
knor:
knǫr (K358p Beringen)
|
De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85]
I-11
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kui̯stront (K358p Beringen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝ (K358p Beringen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|