e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedeloos (zijn) de mismoed hebben: de mismoed hamme (Beverlo) mismoedig III-1-4
moeder moe: moe (Beverlo), mùw (Beverlo), moeder: mojer (Beverlo), moes: mùws (Beverlo) moeder III-2-2
moedervlek peperkoor: peeperkoor (Beverlo) moedervlek III-1-1
moedig (zijn) durven: hè deert (Beverlo) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4
moeilijk vooruitkomen taffelen: tafələ (Beverlo), i.e. moeizaam gaan.  tafələ (Beverlo) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: møjtə (Beverlo) een moeite [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
moer vooi: vūi (Beverlo), wijfje: weufke (Beverlo) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hō.f (Beverlo), hoͅf (Beverlo, ... ) [Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] I-7
mof bontmoffel: bontmoefel (Beverlo), mof: mùf (Beverlo), mofje: mùfke (Beverlo) handschoen (met halve vingers) || mof (koker voor handen) || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mokken mots-koppen: mùtskoppe (Beverlo), protten: protte (Beverlo, ... ) mokken || pruilen III-1-4