17844 |
wekken |
wakker maken:
wakkər mōͅkə (K318p Beverlo)
|
wekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
32744 |
wendakkerhoeken |
einden:
ęndǝ (K318p Beverlo)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbraoje (K318p Beverlo),
weͅŋbrōiə (K318p Beverlo)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
19098 |
wensen (niet in wbd 1.4) |
wensen:
weͅnsə (K318p Beverlo)
|
wensen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo,
K318p Beverlo),
ə weͅrək (K318p Beverlo)
|
een werk [ZND A1 (1940sq)] || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
21486 |
werkdag |
werkendag:
s wèr"kendoogse brùk (K318p Beverlo),
’s werkendagse kliere (K318p Beverlo)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || doordeweekse broek
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
weͅrəkə (K318p Beverlo),
wɛrəkə (K318p Beverlo)
|
werken [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
18305 |
werkschoen |
werkschoen:
werkschoenen (K318p Beverlo),
weͅrksXunə (K318p Beverlo)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25135 |
wervelwind |
draaiwind:
drāiwent (K318p Beverlo),
hoos:
een hoos.
ən hós (K318p Beverlo)
|
wervelwind [ZND B2 (1940sq)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19969 |
wieg |
wieg:
wĭĕch (K318p Beverlo)
|
een wieg voor de baby [N 02 (1960)]
III-2-2
|