17809 |
langen |
langen:
Heeft de betekenis van iets te verkrijgen uit goedhartigheid van de gever.
langen (Q072p Beverst)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33074 |
langgerekt hok |
haag:
hǭx (Q072p Beverst)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhǫu̯s (Q072p Beverst)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strī.p (Q072p Beverst)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
dat gè langzem (Q072p Beverst)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18222 |
lap |
lap:
lap (Q072p Beverst)
|
lap [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lêstich (Q072p Beverst)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
lĕtte (Q072p Beverst),
lĕtten (Q072p Beverst),
loate (Q072p Beverst),
loutə (Q072p Beverst),
løͅetə (Q072p Beverst)
|
laten [ZND 08 (1925)], [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
lā woater (Q072p Beverst)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lijeg (Q072p Beverst)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|