24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijve (Q072p Beverst)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pi̯ā.tstā.n (Q072p Beverst),
pīǝtstā.n (Q072p Beverst)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
weerlichten:
het wêrlicht (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17785 |
blind |
blind:
blint (Q072p Beverst)
|
blind [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinke (Q072p Beverst)
|
blinken [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
bluət (Q072p Beverst),
blūt (Q072p Beverst)
|
bloed [N 10 (1961)], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rīrǝ (Q072p Beverst)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
dikke aderen:
dekǝ ōrǝ (Q072p Beverst)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blīə (Q072p Beverst)
|
bloeden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloedwos (Q072p Beverst),
rode worst:
rooiwos (Q072p Beverst),
i.t.t. witte worst=leverworst
roͅi̯ woͅs (Q072p Beverst)
|
bloedworst [Goossens 1a (1955)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|