| 24130 |
boomvalk |
boomvalk:
IPA, omgesp.
bōmvalək (Q072p Beverst)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (Q072p Beverst),
boon:
bou̯n (Q072p Beverst)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
| 33814 |
boosaardig paard |
(een) lastige:
lɛ̄.stegǝ (Q072p Beverst),
(een) zure:
zūǝrǝ (Q072p Beverst)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
| 21178 |
boot(je) |
scheepje:
chjiepke (Q072p Beverst),
schijepke (Q072p Beverst),
schuit(je):
scheutsje (Q072p Beverst)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 19600 |
bord |
teller:
teͅlər (Q072p Beverst),
telloor:
təlēr (Q072p Beverst)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
| 21594 |
borg blijven |
borg (zn.):
bĕrg (Q072p Beverst),
borg blijven:
børg blijven vor imed (Q072p Beverst)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
| 20563 |
borrel |
halve, een -:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’n hāf (Q072p Beverst)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
| 26141 |
borst |
borst:
bǫs (Q072p Beverst)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
| 25615 |
borstel waarmee het brood wordt gewassen |
borstel:
bǫsǝl (Q072p Beverst)
|
Vraag N 29, 51 luidde: "Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?" Op grond van deze vraagstelling kwam er een aantal opgaven dat duidde op een werktuig. Deze opgaven zijn in dit lemma opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''netborstel''. [N 29, 51]
II-1
|
| 17578 |
borstelig haar |
struifhaar:
stroͅufhōər (Q072p Beverst)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|