18006 |
duizelig |
dazelachtig:
daozelechtig zien (Q083p Bilzen),
dazelig:
daozelig zien (Q083p Bilzen),
dol:
dil (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
dil zien (Q083p Bilzen),
dil zin/zien (Q083p Bilzen),
draaiachtig:
drae-aetig zin/zien (Q083p Bilzen),
drèètig (Q083p Bilzen),
drêĕtig (Q083p Bilzen),
duizelachtig:
daozelaetig zin/zien (Q083p Bilzen),
dōͅzelätig (Q083p Bilzen),
duizelig:
dōͅzĕlig (Q083p Bilzen),
kwalijk:
Soms, wanneer men moet braken.
koelk (Q083p Bilzen),
verduizeld:
verdijzelt (Q083p Bilzen),
vərdeizəld (Q083p Bilzen)
|
duizelig [ZND 01 (1922)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
dolligheids:
dillighèds (Q083p Bilzen),
dillighèts (Q083p Bilzen),
duizeligheids:
daozelighèts (Q083p Bilzen)
|
duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20721 |
dun sneetje brood |
dun schijfje:
din sjaajfke (Q083p Bilzen),
hiël din sjaajfke (Q083p Bilzen)
|
een dun schijfje of sneetje brood of vlees [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19311 |
durfal |
kloeke vent:
kloeke vent (Q083p Bilzen)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
dore (Q083p Bilzen),
doëre (Q083p Bilzen),
dōre (Q083p Bilzen),
dōrə (Q083p Bilzen),
durren (Q083p Bilzen),
dôren (Q083p Bilzen)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dier (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
dīr (Q083p Bilzen)
|
duur [ZND A2 (1940sq)] || duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dauwe (Q083p Bilzen),
dawə (Q083p Bilzen),
dawən (Q083p Bilzen),
dòwə (Q083p Bilzen)
|
duwen [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallicht:
dwaôllich (Q083p Bilzen),
schofferd?:
[sic]
sjofet (Q083p Bilzen)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
31985 |
dwarsdoorsnede |
coupe:
kup (Q083p Bilzen),
dwarse doorsnede:
dwarsǝ dø̜rsniǝ (Q083p Bilzen)
|
Een getekende, dwarse doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205d]
II-12
|
19330 |
dwarsdrijven |
tegenwringen:
tiëgewringen (Q083p Bilzen),
terwarsdrijven:
terwiesdreivən (Q083p Bilzen),
terwieësdrijve (Q083p Bilzen)
|
dwarsdrijven [ZND 01 (1922)] || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|