e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eksteroog eksteroog: eksteroog (Bilzen, ... ), ekstərōg (Bilzen) eksteroog [ZND 01 (1922)] || eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
elastiek elastiek: elastek (Bilzen), elǝstik (Bilzen), ęlǝstek (Bilzen), ęlǝstik (Bilzen), kattepees: katǝpiǝs (Bilzen) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elektriciteit elektriek: ellentrik (Bilzen) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische handboormachine elektriekboor: elǝtrek˱buǝr (Bilzen), handboormachine: (h)ant˱buǝrmǝšīn (Bilzen) Draagbare boormachine met min of meer de vorm van een revolver, die wordt aangedreven door een elektromotor en met twee handen wordt vastgehouden. [N 53, 177] II-12
elektrische soldeerbout elektrieke bout: ęlǝktrekǝ buǝt (Bilzen) Soldeerbout die verwarmd wordt door een elektrisch verwarmingselement. Zie ook afb. 187. [N 33, 195a-b; N 33, 202; N 64, 16c] II-11
elektrische tram elektrieken tram: ellentrikken tram (Bilzen) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) ellende: E zɛt ɛn də əlɛndə (Bilzen), Hé zit in ellende (Bilzen), Ich ben ziek van ellende (Bilzen), Ich ben zik van ellende (Bilzen), ich bən zik van dø əlɛndə (Bilzen), misre: é zit én de miseejre (Bilzen) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els priem: prim (Bilzen) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer ketel: ketəl (Bilzen, ... ), tob: toͅp (Bilzen, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engel engel: eenen ingel twij ingelen (Bilzen) Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)] III-3-3