30056 |
fundament |
fondament:
fǫdǝmɛnt (Q083p Bilzen),
fundering:
føndiǝreŋ (Q083p Bilzen)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fondamenten uitgraven:
fǫdǝmɛntǝ ǫwt˲grǭvǝ (Q083p Bilzen)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
19094 |
futloze jongen |
kwast:
das ne kwas (Q083p Bilzen)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
gonn (Q083p Bilzen),
gŏn (Q083p Bilzen),
gôn (Q083p Bilzen)
|
gaan [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
murw:
meͅrf (Q083p Bilzen)
|
murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
28925 |
gaatjestang |
knoopskotertang:
knuǝpskūtǝrtaŋ (Q083p Bilzen),
kotertang:
kutǝrtaŋ (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
revolvertang:
rǝvǫlvǝrtaŋ (Q083p Bilzen),
tang voor koter te pitsen:
taŋ vęr kutǝr tǝ petsǝ (Q083p Bilzen)
|
Een tang waarmee men rijggaten maakt. Zie afb. 27. [N 60, 46b; N 60, 46c] || Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-10, II-7
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabǝrden (Q083p Bilzen)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
maolen = zakken
Z⁄n maolen gon slon (Q083p Bilzen),
verzorgen:
zən zokə vərzərgən (Q083p Bilzen),
zorgen voor:
ver z⁄n zoken zerge (Q083p Bilzen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
22733 |
gaffel |
gaffel:
de gafel tou zetten (Q083p Bilzen),
de kegələn op gaffəl zɛttə (Q083p Bilzen),
vork:
de verk (Q083p Bilzen),
də kegələn op vörk zɛttə (Q083p Bilzen)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21314 |
galgenaas |
rotzak:
rotzak (Q083p Bilzen),
smeerlap:
nə smɛrlap (Q083p Bilzen),
ṇ smeerlap (Q083p Bilzen),
⁄n smairlap (Q083p Bilzen),
vagebond (<fr.):
nə voͅgəbònd (Q083p Bilzen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|