e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fundament fondament: fǫdǝmɛnt (Bilzen), fundering: føndiǝreŋ (Bilzen) De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9
funderingssleuven uitsteken fondamenten uitgraven: fǫdǝmɛntǝ ǫwt˲grǭvǝ (Bilzen) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futloze jongen kwast: das ne kwas (Bilzen) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: gonn (Bilzen), gŏn (Bilzen), gôn (Bilzen) gaan [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m] III-1-2
gaar murw: meͅrf (Bilzen) murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
gaatjestang knoopskotertang: knuǝpskūtǝrtaŋ (Bilzen), kotertang: kutǝrtaŋ (Bilzen, ... ), revolvertang: rǝvǫlvǝrtaŋ (Bilzen), tang voor koter te pitsen: taŋ vęr kutǝr tǝ petsǝ (Bilzen) Een tang waarmee men rijggaten maakt. Zie afb. 27. [N 60, 46b; N 60, 46c] || Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a] II-10, II-7
gabardine gabardine: gabǝrden (Bilzen) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
gadeslaan? gadeslaan: maolen = zakken  Z⁄n maolen gon slon (Bilzen), verzorgen: zən zokə vərzərgən (Bilzen), zorgen voor: ver z⁄n zoken zerge (Bilzen) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel gaffel: de gafel tou zetten (Bilzen), de kegələn op gaffəl zɛttə (Bilzen), vork: de verk (Bilzen), də kegələn op vörk zɛttə (Bilzen) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgenaas rotzak: rotzak (Bilzen), smeerlap: nə smɛrlap (Bilzen), ṇ smeerlap (Bilzen), ⁄n smairlap (Bilzen), vagebond (<fr.): nə voͅgəbònd (Bilzen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1