e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneu vlasvink: vlasvènk (Bilzen) kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: blitse (Bilzen), blètsen (Bilzen), blêtse (Bilzen), blëtzen (Bilzen), nutsen: nëtzen (Bilzen) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knibbelen mikado: mikado (Bilzen, ... ), vissen: vèsse (Bilzen) het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)] III-3-2
knie knie: kni. (Bilzen), knie (Bilzen, ... ) knie [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-1-1
kniebeschermer knie-/knijstuk: knistęk (Bilzen) Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.] II-9
knieholte plooi: plooi van z`n knië (Bilzen), plóiə (Bilzen) hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)] III-1-1
kniezen grommelen: daai is altijd on t groemele (Bilzen), kniezen: knieze (Bilzen) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] || kniezen [ZND 01 (1922)] III-1-4
knijpen pitsen: pitsen (Bilzen, ... ) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knikker huif: aaif (Bilzen), āif (Bilzen), haif (Bilzen), sjiete met de aajve (Bilzen), spiələ meͅt tə hāivə (Bilzen), , /  aajf (Bilzen), schiethuif: sjietaaif (Bilzen), šītaif (Bilzen), , /  sjietaajf (Bilzen), sjiethaajve (Bilzen), , ?  schiedaiven (Bilzen) / [SND (2006)] || bol [SND (2006)] || Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Knikker. [ZND 01 (1922)] || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || letterlijk: schietbol [SND (2006)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
knikkeren met de huiven schieten: sjiete met de aajve (Bilzen), met de huiven spelen: spiələ meͅt tə hāivə (Bilzen), schieten: sjiete (met knikkers spelen) (Bilzen) Jongens spelen met de knikkers. [ZND 01u (1924)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] III-3-2