18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoeëmerkleer (Q083p Bilzen)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondese kleren (Q083p Bilzen),
goede kleren:
goei kleren (Q083p Bilzen)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18890 |
zonder opzet |
zonder kwade zin:
zonder kôjzin (Q083p Bilzen)
|
zonder bedoeling [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
30339 |
zonneblinden, jaloezie |
jaloezieën:
žaluziǝ (Q083p Bilzen)
|
Vensterluiken aan de buitenzijde van het raam, bestaande uit stijlen en dorpels die zijn voorzien van richels, waartussen in schuine stand plankjes zijn aangebracht. [N 55, 69; A 23, 18b add; A 46, 11c add.]
II-9
|
30978 |
zool |
lap:
lap (Q083p Bilzen),
zool:
zoǝl (Q083p Bilzen),
zuǝl (Q083p Bilzen)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] || Ondervlak van schoeisel, dat deel waarop men loopt. [N 60, 76; N 60, 233a]
I-9, II-10
|
18342 |
zool van een schoen |
lap:
lap (Q083p Bilzen),
zool:
zoël (Q083p Bilzen),
Laere zoël, Dikke zoël.
zoële (Q083p Bilzen)
|
De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)] || Hoe noemt men in het algemeen alle onderdelen van de schoen die evenwijdig lopen aan de onderkant van de voet? (zool?) Vgl. tek. 3 [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30833 |
zoolleer |
croupon:
krupǭ (Q083p Bilzen),
onderleer:
ondǝrlę̄r (Q083p Bilzen),
zoolleer:
zoǝllę̄r (Q083p Bilzen)
|
Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247]
II-10
|
28991 |
zoom |
zoom:
zōm (Q083p Bilzen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
jiuŋ (Q083p Bilzen),
jŏĕng (Q083p Bilzen),
zoon:
zôon (Q083p Bilzen)
|
zoon [ZND 11 (1925)], [ZND m]
III-2-2
|
22053 |
zuigwormen |
wormen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
wérm (èn de dêrm) (Q083p Bilzen),
zuigwormen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
zaukwérm (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|