20734 |
bosbessenvlaai |
aalberenvlaaitje:
w.g.
oelberevlojke (Q083p Bilzen)
|
vla met vulling van bosbessen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q083p Bilzen),
struif:
struf (Q083p Bilzen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
24131 |
bosrietzanger |
brimp:
brìmp (Q083p Bilzen)
|
bosrietzanger (12,5 verborgen levend in moeras, tegenwoordig ook veel in korenvelden; nestje hangt laag tussen onkruid; prachtige heldere zang, vaak in het donker [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30284 |
bossing |
platband:
plat˱bant (Q083p Bilzen)
|
De schuin afgewerkte kant van het paneel die in de groef van de stijl en de regel sluit. [N 55, 28; monogr.]
II-9
|
31840 |
bossingschaaf |
platbandschaaf:
plat˱bantšǭf (Q083p Bilzen)
|
Blokschaaf met verstelbare breedte- en dieptegeleider die gebruikt wordt om schuine kanten te schaven aan panelen van deuren, kasten, enz. Zie ook afb. 38 en het lemma ɛbossingɛ in wld II.9, pag. 121.' [N 53, 72; monogr.]
II-12
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q083p Bilzen),
bǫt (Q083p Bilzen)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191]
II-3, III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
stuiken:
stǫu̯.kǝ (Q083p Bilzen)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
botter:
batǝr (Q083p Bilzen),
botǝr (Q083p Bilzen),
bǫtǝr (Q083p Bilzen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
bottram (Q083p Bilzen),
vero
ne botram (Q083p Bilzen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botteram (Q083p Bilzen),
botterham (Q083p Bilzen),
kant:
ne kant (Q083p Bilzen),
snede:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
sne(j) (Q083p Bilzen)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || een boterham [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
bammetje:
e bammeke (Q083p Bilzen),
boo-tje:
e booke (Q083p Bilzen),
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botterham (Q083p Bilzen),
boterhammetje:
e botrêmke (Q083p Bilzen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
botterhemke (Q083p Bilzen)
|
kinderwoord voor boterham [N 16 (1962)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|