e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bingelrade

Overzicht

Gevonden: 1205
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vuur aansteken aansteken: aschtêke (Bingelrade) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
heten heten: heische (Bingelrade) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heup heup: heup (Bingelrade) heup [SGV (1914)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: heugde (Bingelrade) hoogte [SGV (1914)] III-4-4
hiel vers: vêsch (Bingelrade), vêš (Bingelrade) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn pa: hè aare noa zie baa (Bingelrade) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen gijgen: gieche (Bingelrade) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] III-1-2
hinderen hinderen: hinjere (Bingelrade) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken huppelen: huppele (Bingelrade) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hinniken hummeren: hø̄mǝrǝ (Bingelrade) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9