19784 |
hond |
hond:
hónk (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
mv h#]/h[]
hoŋk (Q121c Bleijerheide),
kèter (d.):
kø̄tər (Q121c Bleijerheide)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
hoͅŋshøt (Q121c Bleijerheide)
|
hondehok
III-2-1
|
19783 |
hondenriem |
hondsriem:
hoͅŋsrēm (Q121c Bleijerheide)
|
hondelijn
III-2-1
|
34209 |
hondsdolheid |
dolle hond:
dolǝ hoŋk (Q121c Bleijerheide),
woeste hond:
wustǝ hoŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
24622 |
hondsviooltje |
hondsviooltje:
hongs’viejüelsje (Q121c Bleijerheide)
|
hondsviooltje
III-4-3
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huit (Q121c Bleijerheide),
kop:
kop (Q121c Bleijerheide),
kòp (Q121c Bleijerheide)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
aardappel:
i.e. lett. aardappel.
ĕəpəl (Q121c Bleijerheide),
bolles:
bulləs (Q121c Bleijerheide),
bùləs (Q121c Bleijerheide),
knots:
knùtš (Q121c Bleijerheide)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
28175 |
hoofd ventilator |
hauptsventilator:
hōpsvɛntilātǫr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
hoofdventilator:
hoofdventilator (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtventilator:
[schacht]vɛntilātǫr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma])
|
De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.]
II-5
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
hauptsbalken:
hōps˱balkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopplaggetje:
kop-pleksjje (Q121c Bleijerheide)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|