25024 |
echo |
galm:
galm (L269p Blerick)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloem:
kukuksblom (L269p Blerick),
kukuksblǭm (L269p Blerick),
wacholderbladeren:
węi̯kǝlērblār (L269p Blerick)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20394 |
echtgenoot |
kerel:
ordinair
käl (L269p Blerick),
man:
man (L269p Blerick),
miene man (L269p Blerick),
miene man
man (L269p Blerick),
mine man
man (L269p Blerick),
mens:
mins (L269p Blerick),
minsch (L269p Blerick),
miene mins
mins (L269p Blerick),
mine mins
mins (L269p Blerick)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
die van mich:
In beschaafde kringen niet. In een gewone familie zal de man zeggen: "- - -". opm. resp.: de i van mich wordt niet uitgesproken als ie maar als i
die van mich (L269p Blerick),
mien vrouw; die van mich; det van mich (verloofde cf. VD D-N s.v. "mich"1. pers.vnw.
die van mich (L269p Blerick),
vrouw:
mien vrouw (L269p Blerick),
vrouw (L269p Blerick),
wijf:
ordinair
wief (L269p Blerick)
|
(vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)] || de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
haorworm is een soort apart!
exzeem (L269p Blerick),
uitslag:
oetslaag (L269p Blerick)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L269p Blerick)
|
eed [SGV (1914)]
III-3-1
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikheurke (L269p Blerick),
eikörke (L269p Blerick),
eekkatsje:
eiketske (L269p Blerick),
eikätske (L269p Blerick)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24770 |
eekhoorntjesbrood |
eekhoorntjesbrood:
idiosyncr.
eekhoorntjesbrood (L269p Blerick)
|
Eekhoorntjesbrood: een eetbare paddestoel met een bruine hoed en een lichtbruine, witgeaderde voet. Vaak wordt het vlees bij het doorbreken blauw. [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
eelt:
eelt (L269p Blerick),
eeltknop:
eeltknoep (L269p Blerick),
zwel:
zweel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)] || eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
volspat:
vǫlspat (L269p Blerick),
wrat:
(mv)
vratǝ (L269p Blerick),
zweelwrat:
zwelvrat (L269p Blerick)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|