18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L269p Blerick),
frānjǝl (L269p Blerick)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
25240 |
fris weer |
kilderig:
kelderig (L269p Blerick),
tamelijk koud:
tamelik kald (L269p Blerick)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
frunsele (L269p Blerick),
fronsen:
frönse (L269p Blerick)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
moeke (L269p Blerick)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
bruin braden:
broên braoje (L269p Blerick),
broên broaje (L269p Blerick)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelenwormpje:
idiosyncr.
appelewòrmke (L269p Blerick),
appelworm:
appelwörm (L269p Blerick)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
fuchsia:
fuksia (L269p Blerick),
idiosyncr.
fuchsia (L269p Blerick)
|
fuchsia [DC 57 (1982)] || Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L269p Blerick)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
uitgraven:
ūt˲grāvǝ (L269p Blerick)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] || fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|