19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøsə (L269p Blerick)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
beestje:
idiosyncr.
bīēsjes (L269p Blerick),
kopluis:
koploes (L269p Blerick),
idiosyncr.
koplōēs (L269p Blerick),
luis:
luus (L269p Blerick),
idiosyncr.
ein lōēs (L269p Blerick),
lōēs (L269p Blerick),
luus (L269p Blerick),
m.v. luus
loes (L269p Blerick),
poeker:
idiosyncr. meervoud
pōekers (L269p Blerick)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝl (L269p Blerick),
toom:
tǫu̯m (L269p Blerick)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
sluier:
sluujer (L269p Blerick)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
24720 |
hoofdwortel |
penwortel:
penwortel (L269p Blerick)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33647 |
hoogliggende akker |
veld:
vɛlt (L269p Blerick)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
huəchmɛs (L269p Blerick)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
steekbred:
stēk˱brēt (L269p Blerick)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hoogtied (L269p Blerick)
|
hoogtijd [SGV (1914)]
III-3-3
|