e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai maken lawaai maken: lawej make (Blerick), laweit maken: laweit make (Blerick) lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)] III-4-4
lawaai, herrie lawaai: lawej (Blerick), spektakel: spektakel (Blerick) een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)] III-4-4
lebmaag maag: māx (Blerick) De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d] I-11
lederen pantoffel pantoffel: petoeffels (Blerick, ... ), slob: sloebe (Blerick, ... ) pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
ledikant bed: bed (Blerick) Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leefnet kaar: kaar (Blerick), leefnet: laefnet (Blerick, ... ) Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeftijd, ouderdom leeftijd: dich löps nag herd vur diene  laeftiëd (Blerick), geej laupt nog flink veur eemand van ogge  laeftiet (Blerick), gëej loup nog good veur eemus van ôgge  laeftiëd (Blerick) U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2
leeg, gezegd van een noot doof: deuve noot (Blerick), ’n deuve noot (Blerick) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: laeg (Blerick, ... ), laig (Blerick), lèg (Blerick), ps. omgespeld volgens Frings (of letterlijk overnemen: läg?).  lɛg (Blerick), verlaten (ruimte): verlaote (Blerick) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: lêglauper (Blerick) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4