20717 |
opgewarmde koffie |
aftreksel:
Syst. WBD
aaftreksel (L269p Blerick)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgoeije (L269p Blerick)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (L269p Blerick),
pulletje:
pø̜lkǝ (L269p Blerick)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
25424 |
ophijsen |
opdraaien met een lier:
opdrɛjǝ mɛtǝ līr (L269p Blerick)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophalden (L269p Blerick)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaore (L269p Blerick),
opklaoren (L269p Blerick),
zich klaren:
het klaört zich (L269p Blerick),
zich opklaren:
’t kläort zich op (L269p Blerick)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
optrekken:
optrɛkǝ (L269p Blerick)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt opma.kə (L269p Blerick),
opmakə (L269p Blerick)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opbinden:
ǫp˱beŋǝ (L269p Blerick),
opmaken:
ǫpmākǝ (L269p Blerick)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
berm:
bɛrm (L269p Blerick),
huist:
hust (L269p Blerick),
mijt:
mīt (L269p Blerick),
opper:
ǫpǝr (L269p Blerick)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|