e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhemd engels hemd: ingels hemd (Blerick), ingelshaemd (Blerick), overhemd: euverhemp (Blerick), sporthemd: sporthaemd (Blerick), sporthemd (Blerick) overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
overhoop halen overhoop halen: euverhaop haole (Blerick), euverhaup haole (Blerick) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] III-1-2
overjas (alg.) overjas: euverjas (Blerick, ... ) herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overloop overloop: euverloap (Blerick) Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)] III-2-1
overrijp, beurs melig: maelig (Blerick) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klats: ⁄n klats (Blerick), klatsje: kletske (Blerick), rest: de res (Blerick) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4
overtuigd overtuigd: euvertuugd (Blerick) overtuigd [SGV (1914)] III-1-4
overtuigen overtuigen: euvertuge (Blerick) overtuigen [SGV (1914)] III-1-4
overweg overweg: euverwaeg (Blerick, ... ), euverweëg (Blerick) de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)] III-3-1
paaien gieten: (? - moelijk leesbaar)  geete (Blerick), kuitschieten: koêt schēéte (Blerick), kōēt schēte (Blerick) Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)] III-4-2