28447 |
raat |
graat:
grǭt (L269p Blerick),
honingraat:
honingraat (L269p Blerick),
raat:
roǝt (L269p Blerick),
rǭt (L269p Blerick)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
raoje (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick),
roaje (L269p Blerick)
|
raden [N 07 (1961)] || raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-2
|
21209 |
radio |
radio:
radio (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
radiotoestel:
radiotoestel (L269p Blerick)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18167 |
rafel |
franjel:
franjele (L269p Blerick),
rafel:
raofels (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
reifele (L269p Blerick),
refelen:
ręjfǝlǝ (L269p Blerick),
uitrafelen:
oêtrafele (L269p Blerick)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spenəjēͅgər (L269p Blerick),
spinnejaeger (L269p Blerick),
idiosyncr.
spinnejaeger (L269p Blerick)
|
raagbol [SGV (1914)] || ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rils (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
rééls (L269p Blerick)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29548 |
rakelijzer |
rakelijzer:
rǭkǝlīzǝr (L269p Blerick),
vuurhaak:
vø̜rhǭk (L269p Blerick)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19433 |
ramen lappen |
ramen doen:
rāmə dōn (L269p Blerick),
ruiten poetsen:
rūtə putsə (L269p Blerick),
rôête poetse (L269p Blerick),
ruiten zemen:
rūtə zīəmə (L269p Blerick),
zemen:
zīmə (L269p Blerick),
zīəmə (L269p Blerick)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
ram:
ram (L269p Blerick),
rammel:
rammel (L269p Blerick),
remmel (L269p Blerick),
rammelaar:
rammelaer (L269p Blerick)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|