19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgordien (L269p Blerick)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (L269p Blerick)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
valsch (L269p Blerick)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
Term van kinderen voor "vals spelen". [BN 03] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelaer (L269p Blerick)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
slecht leggen:
slɛx lęgǝ (L269p Blerick),
van de leg raken:
van dǝ lęx rākǝ (L269p Blerick)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afdoen:
āfdōn (L269p Blerick),
(scheuten) afplukken:
āfplø̜kǝ (L269p Blerick)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
in de rui zijn:
en dǝ ryi̯ zin (L269p Blerick),
ruien:
rȳǝn (L269p Blerick),
rø̜i̯ǝ (L269p Blerick),
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L269p Blerick),
rȳzǝlǝn (L269p Blerick)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
dich bis um (L269p Blerick),
pakker:
pakker (L269p Blerick),
vanger:
vanger (L269p Blerick)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|