e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
valgordijn, rolgordijn valgordijn: valgordien (Blerick) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: vallen (Blerick) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vals vals: valsch (Blerick) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spelen foetelen: foetele (Blerick, ... ) Term van kinderen voor "vals spelen". [BN 03] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valsspeler foetelaar: foetelaer (Blerick) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van de leg afraken slecht leggen: slɛx lęgǝ (Blerick), van de leg raken: van dǝ lęx rākǝ (Blerick) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
van uitlopers ontdoen (scheuten) afdoen: āfdōn (Blerick), (scheuten) afplukken: āfplø̜kǝ (Blerick) Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.] I-5
van veren wisselen in de rui zijn: en dǝ ryi̯ zin (Blerick), ruien: rȳǝn (Blerick), rø̜i̯ǝ (Blerick), ruizelen: rȳzǝlǝ (Blerick), rȳzǝlǝn (Blerick) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vange (Blerick, ... ) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen hem (zijn): dich bis um (Blerick), pakker: pakker (Blerick), vanger: vanger (Blerick) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2