32739 |
keerstrook, wendakker |
keerpunt:
kīǝrpønt (L269p Blerick),
voordel:
vōrǝl (L269p Blerick),
voorhoofd:
vørhø̜i̯t (L269p Blerick),
vøę̄rhø̜i̯t (L269p Blerick)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kaegele (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mitə kɛgəls wörtər niətmər gəspø.lt (L269p Blerick)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (L269p Blerick)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (L269p Blerick),
kènne (L269p Blerick)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kêrel (L269p Blerick),
kɛrəl (L269p Blerick)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
hae waor te vruig in de kerk (L269p Blerick),
kerk (L269p Blerick),
ps. boven de ‰ moet nog een ` staan; deze combinatieletter is niet te maken.
kērk (L269p Blerick)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)] || kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
bank:
bank (L269p Blerick)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
banken:
benk (L269p Blerick)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|