e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rei rei: timmermansplank  reej (Blitterswijck) rei [SGV (1914)] III-3-2
reiskoffer koffer: kof-fer (Blitterswijck) koffer [SGV (1914)] III-3-1
relikwie relikwien: relikwieen (Blitterswijck) De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)] III-3-3
rente interest: ien-trest (Blitterswijck), rente: rin-te (Blitterswijck) rente [SGV (1914)] III-3-1
rentenier rentenier: rèn-te-nier (Blitterswijck) rentenier [SGV (1914)] III-3-1
rest in het glas klats: klats (Blitterswijck) vochtresten, drankresten, b.v. van bier in de glazen III-2-3
restant insecten mulder: mölder (Blitterswijck), rupsenzaad: roepsezāōd (Blitterswijck) draaikever op het water || rupsenzaad, uitwerpselen van een rups III-4-2
restant vissen aalskaar: kist met gaten om paling in het water te bewaren  aolskaar (Blitterswijck), fuik: foek (Blitterswijck), net: net (Blitterswijck), snoek: snōēk (Blitterswijck, ... ), snoek (mv.): snūūk (Blitterswijck), snuiten: snutte (Blitterswijck), trom: tróm (Blitterswijck), vissnoer: vissnāōr (Blitterswijck), waai: waai (Blitterswijck) aanslaan, van vis die bijt || fuik [SGV (1914)] || palingkist || snoek [SGV (1914)] || vislijn || visnet [SGV (1914)] III-4-2
restant vogels knoep: knoep (Blitterswijck), kuluut: kulüt (Blitterswijck), vliegen: vlīēge (Blitterswijck), wiele wiele wiele: wiele wiele wiele (Blitterswijck) eendenlokroep || ganzenei || kluut || vliegen [SGV (1914)] III-4-1
restant zoogdieren bengel: bengel (Blitterswijck), bever: bèver (Blitterswijck), das: das (Blitterswijck, ... ), des (Blitterswijck), deem: deem (Blitterswijck), ezelsdracht: 13 maanden  ezelsdracht (Blitterswijck), gesluns: geslūns (Blitterswijck), harren: harre (Blitterswijck), kaats: roep van eekhoornvangers  kaats (Blitterswijck), pels: pēls (Blitterswijck), poot: poeët (Blitterswijck), roofdier: roeëfdier (Blitterswijck), wild: weeld (Blitterswijck), zuipen: zoepe (Blitterswijck) bever || das [SGV (1914)] || drinken bij het moederdier || eekhoornvangst || groot dier || hersenen ve dier || ingewanden v dieren || poot ve dier || roofdier || speen, tepel || vel, pels ve dier || wild [SGV (1914)] || zwangerschap, lange — III-4-2