e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het hooi is binnen is geruimd: is geruimd (Blitterswijck) Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127] I-3
het land aftreden aftrappen: áftrapǝ (Blitterswijck), aftreden: áftrę̄i̯ǝ (Blitterswijck), bouwen: bǫu̯ǝ (Blitterswijck) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het vuur aansteken aanstoken: anstō̞kə (Blitterswijck), (n weg)  aʔstoake (Blitterswijck) aansteken, aan \'t branden brengen || aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
het vuur doven uit laten gaan: ut laoten gaon (Blitterswijck) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
hete bliksem hete bliksem: heͅi̯tən bleksəm (Blitterswijck, ... ) stamppot van aardappels en appels of peren || stamppot van aardappels, peren en appels III-2-3
heten heten: hei-te (Blitterswijck) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heukeling opper: ø̜pǝr (Blitterswijck), oppertje: øpǝrkǝ (Blitterswijck) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden breken: [breken] (Blitterswijck) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: höp (Blitterswijck) heup [SGV (1914)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hippel: hippel (Blitterswijck), (hippelpad). ps. JK vragen (zie pag. 139/reeds ingevoerd).  huppel (Blitterswijck), hoogte: hög-te (Blitterswijck) heuveltje || hoogte [SGV (1914)] III-4-4