e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jongste kind scharkoekje: scharkükske (Blitterswijck, ... ) benjamin, jongste || nakomertje III-2-2
jood jood: joed (Blitterswijck, ... ), jud (Blitterswijck, ... ) jood [SGV (1914)] III-3-1, III-3-3
judas judas: ju-das (Blitterswijck) Judas [SGV (1914)] III-3-3
juffrouw juffrouw: juf-frouw (Blitterswijck) juffer [SGV (1914)] III-3-1
jukriem jokriem: jǫkrim (Blitterswijck) Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12] I-10
jute baalstof: bālstof (Blitterswijck) Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.] II-7
kaam kaam/kamen: kø̄m (Blitterswijck) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kōͅi̯ə (Blitterswijck), kaaitjes: kojkes (Blitterswijck) kaantje || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaars kaars: keͅrs (Blitterswijck) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: ka:ərtə (Blitterswijck) kaarten [RND] III-3-2