21576 |
duitser |
duitser:
døͅjtsər (L317p Bocholt)
|
Duitser [ZND m]
III-3-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
duuvel (L317p Bocholt)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
`t doevenhuk (L317p Bocholt),
duvǝ(n)hǫk (L317p Bocholt),
dū.vənoͅk (L317p Bocholt),
dūvǝnǫk (L317p Bocholt),
duivenkooi:
de doevenkoei (L317p Bocholt),
doevekoei (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
du.vəkūi (L317p Bocholt),
duvǝkūi̯ (L317p Bocholt),
duivenspijker:
doev`spiek`r (L317p Bocholt),
duvǝspikǝr (L317p Bocholt),
eine doevespieker (L317p Bocholt),
duiventil:
duvǝtel (L317p Bocholt),
spijker:
spi.kər? (L317p Bocholt),
spiek`r (L317p Bocholt),
spikǝr (L317p Bocholt),
til:
tel (L317p Bocholt)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil. || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
constateur (fr.):
kónstaatäör (L317p Bocholt)
|
Prikklok bij duivensport.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
spijker:
spi.kǝr (L317p Bocholt),
[< duivenhok]
spi.kər? (L317p Bocholt)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doevin (L317p Bocholt),
wijfje:
wiefke (L317p Bocholt)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
duël (L317p Bocholt),
duizelig:
duuz’lig (L317p Bocholt)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
jinkerke (L317p Bocholt)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
20721 |
dun sneetje brood |
lapje:
Syst. Frings
lɛpkə (L317p Bocholt)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blaw mølǝk (L317p Bocholt)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|