19288 |
flikflooien |
fletsen:
fletse (L317p Bocholt),
flikflooien:
flikfluje (L317p Bocholt),
mouwvegen:
ook materiaal znd 23, 55
moewvegen (L317p Bocholt)
|
flemen, vleien || flikflooien [ZND 01 (1922)] || mooipraten, mouwvegen
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
[grenst aan ontrondingsgebied, fliem < fluum -> fluim; *vlijm, flijm]
fliem (L317p Bocholt)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klakken:
WNT: klakken (II), II): Met klakken of kladden bemorsen.
klākə (L317p Bocholt)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
lispen:
Van Dale: lispen, lispelen (m.n. in de bet. 2 [met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren])
li̯spən (L317p Bocholt)
|
lispelen [ZND m]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L317p Bocholt)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
ein vloere boks (L317p Bocholt)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fȳǝ.kmē̜.r (L317p Bocholt),
fǫkmē̜.r (L317p Bocholt)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
zoog:
zū.x (L317p Bocholt),
zūi̯.x (L317p Bocholt)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
foei (L317p Bocholt),
drinkgeld
foei (L317p Bocholt)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
syn. tuter
lòts (L317p Bocholt)
|
fopspeen
III-2-2
|